De expositie van Hans Hovy (Amsterdam 1953) omvat een vijftiental sculpturen uit de afgelopen twee jaar. Voor een modern beeldhouwer is de keuze van het materiaal op zijn minst opmerkelijk: wit albast en roze speksteen, naast donker gepatineerd brons. Even opvallend is de technische verfijning waarmee de steen is bewerkt en gepolijst.
Hovy’s objecten paren een verleidelijke schoonheid aan prikkelende ironie.
De materialen waarin Hans Hovy werkt, zijn hard en zwaar, maar daar trekt zijn vormentaal zich weinig van aan. Die is rond, vloeiend en beweeglijk. Op de Academie voor Beeldende Vorming in Amsterdam kregen studenten eind jaren zeventig te horen dat het ging om de ‘spanning’ van de vorm. Aan dat devies heeft Hovy een geheel eigen invulling gegeven. Zijn objecten zien er gevuld en veerkrachtig uit, alsof je erin zou kunnen knijpen. Hun gedrag laat zich nog het best typeren in fysieke termen: de vormen plooien zich, wippen op, zakken een beetje uit en vleien zich om een andere vorm. Dat bijna menselijke gedrag zet zich voort in het karakter van de sculpturen. Hoe weinig een aantal bronzen kopjes aan de wand ook gemeen hebben met de menselijke fysio- nomie, ze stralen iets parmantigs uit, of juist iets dommigs, kordaats of nieuwsgierigs.
In de recente sculpturen van wit albast en roze speksteen is het menselijk gelaat wel prominent aanwezig, de voor Hovy’s vormentaal zo kenmerkende dubbelzinnigheid is gebleven. Van de meest karakteristieke elementen van het gezicht -ogen, mond en neus- ontbreken er bijna altijd wel een paar. Bij twee roze kopjes van speksteen is de neus aangeduid door een kleine bolling, de ogen ontbreken. De ronde mondholte die in de kopjes is uitgespaard, compenseert dit gemis ten volle, maar het is vooral de losse tong die er uit te voorschijn komt, die zeer bevreemdend is.
Bij de meisjeskopjes van wit albast is de haardracht het meest karakteristieke element; bij één kronkelen de haarstrengen zich plastisch over een glad gelaat, met een mondholte en losse tong als enige –sensuele- detaillering. Bij een ander meisjeskopje is het kapsel bol opgewerkt en ontbreekt de mond. En toch is direct duidelijk waarom juist deze sculptuur ‘Meisje met volle mond’ als titel heeft.
Het absurdistische is één aspect van Hovy’s werk, de toewijding waarmee de objecten zijn gemaakt, een andere. Die liefde voor de materiële kant van de dingen heeft niet alleen te maken met een voltooide opleiding meubelmaken en de ervaring van enkele jaren als meubelrestaurator bij het Amsterdams Historisch Museum. De oorsprong daarvan gaat terug tot Hovy’s kinderjaren toen de antieke voorwerpen in het ouderlijk huis grote aantrekkingskracht op hem uitoefenden en het verlangen opriepen ook zelf zulke mooie dingen te kunnen maken.
Inmiddels hebben de ooit zo bewonderde kleinoden veel van hun magie verloren, maar lichtvoetige verwijzingen naar de schoonheid van het verleden zijn nog steeds in Hovy’s werk te bespeuren. De matte, iets doorschijnende teint van de wit albasten meisjeskopjes herinneren aan sculptuur van het fin de siècle, zoals op eerdere tentoonstellingen het inlegwerk van de houten tafeltjes en de gietijzeren plateaus waarop Hovy een verzameling fraai gevormde objecten presenteerde, associaties opriepen met de zeventiende en de negentiende eeuw.
Van die plateaus maakte hij twee versies: de ‘Gietijzer Ordinair’ en de ‘Gietijzer Delux’. Dat laatste hield in dat de kleine voorwerpjes erop, niet alleen van gietijzer maar ook van zilver waren. Ook van de nu getoonde werken bestaan soms twee uitvoeringen, één in albast, en één in brons. Het begrip ‘exclusiviteit’ speelt nu echter geen rol, het gaat om de zeggingskracht van het materiaal. De twee versies hebben een volstrekt andere uitstraling; identiek en toch volkomen anders.
Tonen maakt bij Hovy integraal deel uit van zijn kunst. De tafeltjes en plateaus uit de jaren negentig maken evenzeer deel uit van het kunstwerk als de houten en gietijzeren objecten erop. Op deze tentoonstelling heeft het aspect van het laten zien een nieuwe, intrigerende vorm gekregen. Twee bolvormige objecten van wit albast zijn voorzien van holtes en openingen. De plastische vormen van roze speksteen die hieruit te voorschijn komen, zijn net als de voorwerpjes op de plateaus terug te voeren tot een donut, een worstje of een tampon waarmee een etsplaat wordt geïnkt. Ondanks die prozaïsche herkomst dringen erotische associaties zich op, een zinnelijkheid die nog wordt versterkt door de titel Sodom en Gomorra.
De objecten van Hovy laten zich op zeer uiteenlopende manier karakteriseren: sensueel, absurdistisch, mooi, dubbelzinnig en uitnodigend.
Die tegenstrijdige hoedanigheden houden elkaar laconiek in evenwicht. Als een behendig jongleur balanceert Hovy met zijn kunst tussen ‘net niet’, ‘eigenlijk wel’ en ‘toch ook’.
Esther Darley